Het is eind december. Weer een rit naar de teststraat.
Morgen is het kerstavond. Mijn moeder en zus komen dan langs. Nu is mijn man verkouden.
‘Wat zijn jullie laat’. Ik grom een beetje. Mijn dochter kreeg al een slecht humeur van het wachten. Of van de honger. Want we zouden samen thee drinken en een koekje eten. Dat had ze onthouden. Nu had ik er snel al iets te eten in gestopt. Ze zijn drie kwartier te laat.
‘Mam was laat en toen moesten we nog …’ ik hoor de flarden van wat mijn zus zegt. Mijn moeder moet inderdaad eerst een heel eind rijden voor ze bij ons is. En dan worden er vaak ook nog allerlei spullen op en neer gesjouwd. Ik ben blij dat ze er is. En ik heb mijn moeder en mijn zus al tien maanden geen knuffel gegeven. Niet echt het moment om te mopperen. We drinken thee.
We staan te klungelen in de gang met jassen. Ik moet nog naar de wc. Maar dan liever boven. ‘Als twee van jullie nu alvast naar buiten lopen, dan ga ik even de trap op’. Dit is een anderhalve meter dans.
Mijn zus heeft een ingewikkeld plan bedacht om te gaan wandelen. Ze stelt voor dat we niet bij elkaar lopen. ‘Want dat is met één volwassene uit een ander huishouden teveel’. En ‘dit is niet de tijd om de regels op te rekken’, zegt de stem in mijn hoofd. Dus twee volwassenen voorop en dan één met de hond en dan één volwassene met twee kinderen achterop. ‘En we kennen elkaar niet’.
Voor we een halve straat verder zijn om het park in te lopen, zijn we de volgorde al kwijt. Mijn zus wappert driftig met haar handen richting mijn moeder dat ze door moet lopen. Mijn moeder steekt niet over omdat er wandelaars en een fietser aankomen. De kinderen rennen heen en weer. De hond trekt aan zijn riem en staat te plassen.
Zonder boetes en met nat haar zijn we weer terug uit het park. Een beetje verkleumd binnenkomen en dan iets warms drinken.
‘Wat is dit?, vraagt mijn man. ‘Uuuh, schutter ik, ‘Glühwein zonder alcohol. Die heeft mijn zus meegenomen. Maar we hebben ook gewone.’ Alle bekers met Glühwein gaan de magnetron in. Ik weet niet of dat de smaak ten goede komt, maar anders bedenkt mijn moeder zich zo ook nog. ‘Ik moet echt nog rijden. En dan kan ik beter straks niks drinken.’
Met een lepeltje proef ik of de alcoholvrije Glühwein al warm genoeg is. ‘Dit is echt niet te drinken. Wat zoet!’, gruwelt de stem in mijn hoofd. Vooruit maar, gewoon op tafel zetten. Ik hoef het zelf ook niet op te drinken.
We doen allemaal vrolijk mee aan een spelletje Levensweg Junior. Als je geluk hebt, dan ‘verdien’ je een ster door het liedje ‘In de maneschijn’ verder te zingen. Als je pech hebt, dan valt er een euro uit je zak. Die moet je inleveren bij de bank. Mijn zoon beeld een activiteit uit.
‘Mmm, lopen?’ ‘Nee?! Skeeleren?’ ‘Een zebrapad?’ ‘Oh, ik weet het. Oversteken!’. YES, twee sterren verdient. ‘Waar is mijn beker met Glühwein eigenlijk?’ ‘Oh, ben ik al aan de beurt?’ Ik neem een slok. Lauw.
Het is makkelijk. En we willen ook de lokale horeca steunen. Dus we hebben eten besteld. Pizza en hamburgers, maar dan wel van een leuk restaurant in de buurt. Het spel moet opgeruimd. Ik dek de tafel snel en een beetje chique. Twee tafelkleden, veel glaswerk en dubbele borden.
Het duurt erg lang. De kinderen worden ongeduldig. Mijn telefoon gaat. ‘Waar ons huis is?’ De bezorger kan het niet vinden. Ik vraag mijn man om op het fietspad te gaan staan. Aan de overkant van de straat zijn ook even nummers. Vijf minuten later nog een keer mijn telefoon. ‘Maar waar bent u dan?, vraag ik. ‘Bij een hoog gebouw? Dat zal bij de buren zijn, het verzorgingstehuis aan het einde van onze straat.’ Mijn man staat buiten, kleumend in zijn overhemd.
De dozen staan op het aanrecht. De frietjes gaan in een kommetje. De rest van het eten leg ik snel op de borden om te serveren. Mijn pizza is koud en daardoor een beetje taai. ‘Maar goed dat het is niet is afgeleverd bij de buren. Daar had een kunstgebit niet doorheen gekomen’.
Gewoon dooreten. De wijn is lekker en de kaarsen branden.
‘Nou, dag! Het was gezellig’.
Mijn moeder en mijn zus gaan weer naar huis.