De hoogvlakte is immens. De schoonheid ervan doet bijna pijn in mijn lijf. We zetten de tenten op. Als ik de volgende ochtend wakker word, is de tent volledig ingesneeuwd. Manaslu kijkt op ons neer. De berg van de ziel.
We zijn al tien dagen onderweg. Het zweet is aangekoekt en her en der zijn blarenpleisters geplakt. Eén van onze groep wordt nauwlettend in de gaten gehouden door onze Nederlandse gids. Deze man, die pillen neemt, is een beetje anders. Volgens mij is hij oersterk. Hij praat weinig.
We worden door onze gids bij elkaar gevraagd om te overleggen over het vervolg van de tocht. Onze mening wordt gevraagd maar de vragen die ik stel worden niet beantwoord. De tocht over de pas wordt een dag uitgesteld. Het is te druk op de route voor ons en het weer is slecht.
Na een nacht in het basiskamp mogen we de pas over. Ik heb vannacht nauwelijks geslapen. De tent staat in de sneeuw tegen een berghelling aangeplakt. In een paar laagjes kleding, handschoenen, muts en mummieslaapzak heb ik liggen wachten op het teken om op te staan. Met een hoofdlamp op eet ik in het donker een beetje ontbijt. We breken de tenten af. Een dag wandelen van tien uur gaat beginnen.
De groep is uiteengeslagen. Elk van ons heeft zijn eigen strijd met de sneeuw en de hoogtemeters. Ik weet dat ergens vooraan de dragers en een eerste gids lopen. En ergens helemaal achteraan een laatste gids. Ik voel me niet lekker. De hoogtemeters vreten aan mijn hoofd. De pas is nog een paar honderd meter verder. Overal is sneeuw en wind. Ik weet dat ik verder moet. De enige route die het beter maakt, ligt aan de andere kant van de pas, naar beneden.
Rijen gekleurde vlaggetjes wapperen aan stokken in de wind. Iemand hangt onze vlaggetjes erbij. Dit is 5135 meter. Ik voel geen euforie maar een barstende hoofdpijn en vreselijke misselijkheid. Lopen, lopen, lopen. Ik dwing mezelf onderweg een hardgekookt ei en een Snickers te eten. De weg naar beneden is een bevrijding. Ik heb het gevoel dat ik vlieg. Ik vlieg!
De tocht over de pas is een slagveld. Eén van ons had de conditie niet meer om verder te lopen en is na de pas door de dragers op de rug meegenomen. Ik schaam mij hier erg voor. De Nepalese dragers lopen inmiddels weer op hun slippers voor ons uit en sjouwen met spullen. De man met de pillen heeft met gemak 10 uur doorgelopen. Eén van ons blijft maar hoesten en hoesten. Ik vraag me af hoe ziek hij is. Hij moet medicijnen nemen, maar het lijkt niet echt te helpen. Onze tocht gaat verder.
De laatste avond zitten we rond het kampvuur. Een feestelijke maaltijd staat voor onze neus. Ik leer een paar Nepalese liedjes en zing mee. Ook dit moment komt nooit meer terug. Het is opgeslagen in een vakje in mijn hoofd als een serie dia’s. En het voelt nog steeds als thuiskomen.