In het vakantiehuis staat het keukentje vol met vieze glazen. Een halfopen broodzak en doosjes met thee en koffie liggen op het aanrecht. Drie kinderen komen binnengerend, joelen een rondje om de salontafel en rennen weer de gang in. Met de deur open komt uit de gang het geluid van gelach en computerspelletjes. Er is een gesprek gaande of we deze ochtend nog of vanmiddag een wandeling gaan maken met alle kinderen. Ik stel me voor dat ik een rode rugzak heb en een dag op pad kan. Ik zou een appel meenemen en thermoskan. Als ik dan mijn thee drink, zittend op een bankje met uitzicht over een veld, smaakt de thee een beetje mottig. Onder tafel probeer ik mijn benen uit te strekken. Ze botsen tegen een hond aan. De hond verroert zich niet. Een moment om hier even weg te gaan.
Ik wandel het pad af naar ons huisje en hoor het geluid van de wind door de bomen. Verderop loopt een stel met een boodschappentas. Ik blieb de deur van het huisje open, loop naar binnen en trek mijn schoenen uit. Geen geluiden.
Ik maak een taart voor de verjaardag van mijn zoon. Beetje roeren in een pannetje, beetje slagroom kloppen. Ik heb bokkenpootjes toegevoegd aan de taart en ben benieuwd hoe dat smaakt. De taart staat in de koelkast. Tevreden hang ik onderuit op twee harde keukenstoelen. Buiten zie ik wat vinken en een merel. Een boek en een kop thee binnen handbereik.
Ik ben vroeg wakker. Het licht dat door de kier van het gordijn schijnt, valt net op mijn kussen en ik voel de vreemde omgeving. Het ruikt hier wat bloemig. Dat zal het wasmiddel van het beddengoed wel zijn. De bult naast me ademt rustig op en neer. Ik hoor nog geen kinderen. Ik sta graag vroeg op. Als ik nu opsta, dan zijn de kinderen onmiddellijk wakker. Als ik in bed blijf, dan blijft het rustig. Ik draai me nog eens om. Het kussen ligt me niet echt lekker. Even nieuwsberichten lezen op mijn telefoon. Een bericht over de mogelijke kandidaten voor het partijleiderschap van een politieke partij. Een bericht over een hongersnood in het Midden-Oosten. Ik denk aan de taart in de koelkast. En de restjes die van de borden van de kinderen zijn geschraapt en in de prullenbak verdwenen. Niemand lijkt echt interesse te hebben in de honger van de mensen in het Midden-Oosten. Dit nieuwsbericht is nu al verouderd. Ik voel me hevig ontdaan.
‘Je lijkt wel een prinses op een erwt. Waarom slaap je niet gewoon lekker uit?’, vraagt hij. Bij het ontbijt gaan mijn gedachten terug naar wat gesprekken, eerder met mijn man. Ik voel het soms te warm, dan te koud. De deur mag wel op een kier. Maar niet wagenwijd open. Dicht zeker niet. Wel donker, maar niet zo dat ik niks kan zien. ‘Ik weet het ook niet. Op een bank kan ik zomaar in slaap vallen. Maar als ik iets voel in mijn slaap, dan ben ik vaak ineens wakker’. Een keer rook ik ‘s nachts een brandlucht. Eerst verward van de slaap maar daarna gealarmeerd schuifelde ik door de slaapkamer en de gang. Mijn man rook niks. Terug in bed begon angstig geronk in mijn hoofd over vluchtroutes in het donker en laaghangende rook. Daarbij weet ik dan de kinderen te redden maar de hond niet. Ik vind dat zielig voor de hond. Hij is al dertien jaar bij me. Gedraai om weer in slaap te komen. Na een tijdje wist ik wat ik rook. De lucht van een houtkachel van de buren. ‘We hebben in elk geval een extra brandalarm’, was het nuchtere commentaar van mijn man.
Mijn zoon eet gehaast zijn boterhammen en schuifelt om de tafel heen. Vaak komt hij knuffels geven. Hij is groots in het geven van stevige omhelzingen. Ik krijg er een. En nog een. En nog een. Hij hangt aan de achterkant van mijn stoel. Wiebelt op en neer. Ik wiebel mee. Het geeft me nare rillingen over mijn rug. Net als het moment dat een collega een voet tegen jouw stoel zet en je er niks van durft te zeggen. Die voet beweegt, je wiebelt een beetje en het leid je af van het gesprek in het overleg. Je vraagt je af of het onbeleefd is om te vragen die voet weg te halen. Eerder vreemd waarschijnlijk. Dan besluit je het maar niet te vragen. Ik vraag mijn zoon of hij de rugleuning los kan laten.
Ik maak een boodschappenlijstje. Rooibos, koeken, crackers, tomaatjes. Bij de bank het geluid van een Nintendo en daarachter een filmpje op een IPad. Mijn man staat onder de douche. Ik hoor een vaag achtergrondgeluid. Een ruis. Ik kijk op mijn telefoon of de radio aanstaat. Die mag wel wat harder. Dan hoor ik ook welke muziek het is. Brood, macaroni, chips. Eén van de kinderen stuur ik met bijbehorende geluidsbron de kamer uit. ‘En over een kwartier naar beneden komen. Dan gaan we aankleden’. De muziek wordt onderbroken door reclame. Er wordt in de commercial iets geschreeuwd over het eten van groenten en fruit. Ik zet een speellijst van Spotify op. Met de naam Lazy Sunday morning. Ik hum een beetje mee.
De rit naar huis verloopt soepel. Geen files deze keer. Op lange ritten kletsen we vaak over vakanties. Waar we nog naar toe willen. En wanneer. We discussiëren al een tijdje over de vraag of we een camper zullen kopen. Hij wil een camper met een uitvouwdak. Mij lijkt dat erg krap voor vier personen als het regenachtig en koud weer is. Het doet me denken aan de vouwcaravan van mijn ouders en onze vakanties aan de Belgische kust. Ik hoef daar niet naar terug. ‘Zeg, als we nu eens een camper huren in Noorwegen en daar gaan rondrijden?’ Ik voel de frisse lucht al. En ik heb dan een dikke, niet modieuze fleecetrui aan. Ik zie een groot meer voor me met aan de overkant donkergroene bergen die hoog oprijzen. We dubben wat over de nadelen van Noorwegen en de voordelen van de Alpen. Of dat we zo’n camper toch eerst een keer moeten huren in Nederland. We zijn er nog niet uit. Dat hoeft ook niet. We zijn thuis.
Ja, wat zit hierachter, een rusteloze Karin of…..? Je hoofd maalt maar door en het lijkt mij dan goed om het op te schrijven, dat geeft dan rust denk ik.
LikeLike