In de documentatieruimte staan de informatieboeken in ijzeren rekken.
Ik kies een boek. Op de kaft staat ‘De U.S.S.R.’. Een onderwerp voor mijn werkstuk.
‘Zet dat maar terug, dat is te ingewikkeld voor je. Kies maar een ander onderwerp’, zegt mijn meester.
Ik – of waren het mijn ouders? – krijg HAVO/VWO-advies. Ik ben trots. Mijn zus zit op de HAVO en dat wil ik ook.
Einde van de brugklas. Gymnasium-advies. De eerste toetsen. Een drie voor Duits en een vier voor wiskunde.
Ik heb geen idee wat ik ermee aan moet.
Het eerste jaar op de universiteit. Ik volg een extra vak. Iets met Latijnse wetteksten. De lessen zijn bij de hoogleraar thuis. De meiden laat hij links liggen.
Ik kabbel door mijn studie. Ik waan me in een schemering tussen verveling en het niet kunnen bijbenen.
Verveling – en later ergernis – omdat de meeste studenten geen vragen stellen. In mijn hoofd zijn er altijd 2086 vragen.
Ik kan niet bijbenen bij wat later blijkt ‘je cv op orde hebben’. En ‘je contacten onderhouden’. Opgegroeid in een gehucht en ik spreek met een zachte g.
Eerste baan. Het schrijven van vonnissen gaat me niet goed af. Uit verveling begin ik een nieuwe studie. Geschiedenis. Ik ben tevreden over mijn mooie cijfers.
Een nieuwe baan. We gaan stappen met collega’s. Het is Carnaval. We hebben lol.
Een week later. Een collega vertelt me dat er wordt geroddeld. Over mij. Ze vinden dat ik niet bij de groep pas. Ze wil me waarschuwen.
Ik begrijp niet waarvoor.
Bij de kleuterjuf in het klaslokaal op een stoeltje.
‘Je zult wel denken, daar heb je weer zo’n moeder’, zeg ik. Ik voel me opgelaten.
We krijgen advies. En een boek. ‘Hoogbegaafd’ van Tessa Kieboom.
Lezend rollen de tranen over mijn wangen.
De introductiedag van een training. Ik verwachtte strakke pakken en carrièretijgers met een gelikt cv.
‘Jij bent er ook zo één. Net als ik’, zegt hij.
Hij is wat zonderling. Geen aansluiting bij de groep.
Hij zegt: ‘We praten er later over. Ik kan je adviezen geven. Ook over boeken.’
Ik heb geen flauw idee waar hij het over heeft.
Niet veel later zegt mijn nieuwe baas: ‘Je bent een hoogbegaafdheidskindje. Je denkt niet lineair maar conceptueel.’
Ik kijk in mijn hoofd, zie een rechte lijn en de rest van de chaos.
‘Besef je altijd dat de meeste mensen lineair denken’, voegt hij er plechtig aan toe.
Ben jij toevallig ook hoogsensitief?’, vraagt een collega. Ze heeft één van mijn blogs gelezen.
‘Nou’, zeg ik, ‘Dat weet ik niet. Man vindt van wel. Al noemt hij het niet zo. Ik ben de laatste jaren bezig om hoogbegaafd te accepteren. Dat andere heb ik bewust even laten liggen.’
Ze antwoordt: ‘Ik ben zelf HSP. Het heeft mij heel wat jaren geduurd om dat te accepteren. Nog steeds weleens, eerlijk gezegd.’
Met een andere collega buiten aan een picknicktafel.
Hij vertelt dat hij er met collega’s niet over praat. Hij heeft ervaren dat dat niet kan.
‘Je had het met een positievere insteek kunnen opschrijven’, zegt hij, een beetje verwijtend.
‘Ik weet niet waarom ik dat niet heb gedaan’, zeg ik, ‘Het voelt nog niet zo.’
In een Teams-gesprek.
‘Ja’, zegt de collega opgewekt, ‘Ik zeg altijd maar dat ik me herken in de kenmerken van hoogbegaafdheid. Ik heb een vriendin die er heel open over is, maar ik ben dat niet.’
De andere collega, haperend: ‘Ik kan het niet met mijn man en zus bespreken omdat ik het zelf niet zeker weet. Het zou makkelijker zijn als het gewoon zwart op wit staat.’
‘Ik herken dat wel’, zeg ik. ‘Ik wil ik niet overkomen alsof ik aan het opscheppen ben. Tegelijkertijd schaam ik me ervoor. Ik praat er niet over.’
Ik vind je een mooi mens! No more no less!
LikeLike