Een aantal weken geleden werd ik verrast door de post. Dat kan nog tegenwoordig. Mijn eerste officiële publicatie zat in de brievenbus.
Ik had eerder een mail ontvangen van de hoofdredacteur van het tijdschrift.
‘We hebben jouw verhaal/gedicht/overpeinzing gekozen om te plaatsen in ons tijdschrift.’
Ik werd ter plekke nerveus. Het gevoel of ik wel een goed rapport zou hebben.
Het tijdschrift lag nu op het aanrecht tussen vieze borden en boterhammenkruimels. Ik bladerde naar de rubriek ‘Aanstormend talent’. Ik voelde me ineens heel jong en talentvol.
‘Het staat er echt!’, juichte ik. Er was niemand thuis.
Nu hang ik op de bank en staar naar het tv-scherm. Een romantische komedie. Ik weet niet eens wat de titel is.
Afgesproken met mezelf dat ik vanavond zou schrijven. Of: een goed boek lezen, sporten, de was opruimen.
Binnen handbereik een kop thee en een stuk chocolade. Als ik mijn best doe, dan sta ik zo op en pak een tweede stuk.
De laatste paar jaren ben ik geïnspireerd door de lessen van Ben Tiggelaar. Ja, die managementgoeroe. Hij zegt dat de eerste stap zo klein moet zijn dat het realistisch is om die te maken. In mijn geval: gewoon een laptop pakken en typen.
‘Maar je moet het wel zelf doen. Kom met je kont van die bank af!’
En dan niet voor een stuk chocolade.
De schrijfplannen zijn er wel. Vaker schrijven, korter, met een draaglijke, licht kritische ondertoon, een serie over Boom en Specht.
‘Dus pak die laptop en ga schrijven!!’ Ik heb inmiddels oordopjes nodig.
En met elke dag dat ik niet schrijf, wordt de stem in mijn hoofd ongelukkiger. Ideeën dwalen door mijn hoofd. Botsen tegen mijn hersenpan. Ze leiden me af.
Boom keek mij deze ochtend verwijtend aan toen ik langsliep. Ik keek terug en rolde met mijn ogen.
‘Ik weet dat je gelijk hebt. Bomen die gelijk hebben zijn irritant.’
En ik beende verder over het pad.