Gert en Anja maken schoon in de schuren van de honden zoals ze dat altijd doen in de ochtend. Gert rijdt met de kleine vrachtwagen met de kantelbak naar het bos om een lading hondenpoep te storten. Ze hebben daar een aantal vaste plekken voor. Uit het zicht van wandelaars en de boswachter. Met al die hondenpoep kunnen ze niet elke week naar de milieustraat van de gemeente.
Laat in de ochtend zoemt de mobiele telefoon in Anja’s zak. Ze is bezig met de kippen. Ze belt liever met de vaste telefoonlijn, holt naar binnen, schopt haar klompen in de bijkeuken uit en neemt in de gang de hoorn van het telefoontoestel dat aan de muur hangt. Het is Jan.
‘Het is hier helemaal uit de hand gelopen. We zijn er over een paar uur. Maar het ziet er niet goed uit!’ Hij schreeuwt bijna.
‘Rustig jongen’, antwoordt Anja, ‘wat is er aan de hand?’
‘Die gasten! Die. Ik kan ze wel wat’, zegt Jan, ‘de helft van de vracht is niet goed. We stonden daar uren te wachten. Op de afgesproken plek net over de grens. Bij het overladen bleek dat het helemaal mis was.’
‘Wat dan?’, vraagt Anja.
‘De helft is niet te gebruiken. Ze zijn dood.’
‘De helft?’
‘En het is nog maar de vraag of de andere helft van de pups het redt.
‘Verdorie. Ik ga het je vader vertellen.’
‘En ze zijn zo weggereden. Die gasten zijn zo weggereden! Niet te geloven! Ma, tot straks. Ik moet ophangen.’ Anja loopt naar buiten om Gert te vertellen wat er gebeurd is. Teckel Max staat blaffend bij de buitendeur.
‘Stil’, roept ze tegen Max. De hond zwijgt en drukt zijn oren tegen zijn kop.
Laat die middag, als Jan en Corné zijn aangekomen, dragen ze alle kratten naar de achterste schuur. De stank is niet te harden. En ze zijn wel wat gewend met uitwerpselen. Anja duwt Corné een enveloppe met geld in de handen en zegt tegen hem dat hij kan gaan. Ze wil hem zo snel mogelijk het terrein af hebben. Hij is niet heel snugger, maar het is beter als hij zo weinig mogelijk weet.
‘En denk eraan hè’, zegt ze, ‘geen woord hierover. Over een paar dagen hoor je wel weer van Jan.’ Als Anja de schuur binnenkomt, hebben Gert en Jan al een paar kratten opengemaakt. Het is verschrikkelijk. Er klinkt zacht gejank van pups. Dit is zelfs voor Anja te veel. Ze houdt haar mouw voor haar mond en neus tegen de stank. Gert en Jan staan met een paar scheppen in de hand. Anja komt snel tot bezinning.
‘We moeten dit zo snel mogelijk zien kwijt te raken. De stank is niet te harden en we krijgen meerdere nieuwe klanten morgen. Vannacht moeten jullie naar het bos en daar een flink diep gat graven en dat afdekken met takken en bladeren zodat het niet opvalt. Alles wat nog goed is, laten we vannacht hier. Geef die kratten maar aan mij. Ik zet ze vooraan in de kooien. En dan zien we morgen wat het nog doet.’ Ze werken zwijgend verder. Na een uur zegt Anja dat ze de middagronde bij de honden in de andere schuur gaat doen.
De keukendeur gaat met een ruk open en wordt hard weer dichtgeslagen.
‘Potverdomme!’, zegt Jan, ‘dit kan toch niet waar zijn. Wat een stelletje criminelen.’
‘Rustig Jan’, zegt Anja, ‘er is niks meer aan te doen.’ Ze staat bij het aanrecht. Ze heeft een rood schort voor. Buiten is het donker en de regen slaat tegen het raam. Op tafel staan een dampende pan met soep en drie diepe borden met lepels erin. Anja schilt de laatste aardappel en laat die met een plons in een pan met water vallen. Op het fornuis staat een grote braadpan met gehaktballen en jus te pruttelen.
‘Jan’, zegt ze. Ze kijkt eerst naar zijn sokken en dan naar zijn natte jas, ‘hang je jas in de bijkeuken op?’ Hij draait zich om en loopt mopperend weg. ‘En roep je pa alvast. De soep is klaar.’ Ze doet de restjes van het eten van gisteren in de bak van de hond. Max loopt blaffend naar de bak.
Ze eten zwijgend hun soep en luisteren naar de radio. Hun gezichten staan nors. Als de borden leeg zijn, staat Anja op om aardappelen en gehaktballen op te scheppen. Ze zet de radio uit.
‘We moeten praten’, zegt ze. Ze pakt een bord en haalt de deksels van de pannen. ‘Jan, doe jij dat verhaal nog eens. Jullie waren op weg voor het overladen. En toen?’
‘Ze waren laat. Heel laat. Ik had ze meerdere keren proberen te bellen. Maar niks. Toen ze eindelijk kwamen, werd er niet veel gesproken. Ze begonnen gelijk met het uitladen van de kratten.’
‘En toen?’, vraagt Anja ongeduldig.
‘Nou, toen zei die één, Radu, dat we maar moesten kijken wat we er in Nederland mee zouden doen. Hij praat alleen slecht Duits. Bijna niet te verstaan. Die andere twee zeiden helemaal niks. Ik had ze ook niet eerder gezien. Die twee andere – van de vorige keren – die waren er niet bij. Deze gasten zagen er niet gezellig uit. Van die brede sportschooltypes. Ze trokken hun mond niet open.’
‘Waarom was Petru er niet bij?’, vraagt Gert, ‘dat wist ik niet. Daar was niks over afgesproken. Petru spreekt Nederlands.’
‘Ik weet het niet pa. Ik zei al: ze zagen er niet uit om gezellig mee te babbelen. Dus dat heb ik niet gedaan. En Corné ook niet. We moesten zelf ook met kratten sjouwen om die weer in te laden.’
‘Ik ga ze echt eens goed de waarheid zeggen!’, snauwt Gert, ‘op deze manier kunnen we niet verder. En wat moeten we met alles dat stuk is? Had jij niet beter op kunnen letten?
‘Pa, toen ik doorhad dat het mis was en ik één van de kratten had opengemaakt, zaten die gasten al in de vrachtwagen en reden ze weg. Het stonk vreselijk. Je hebt het zelf gezien.’
‘Je had beter moeten opletten’, gromt Gert.
‘Zo is het wel weer genoeg’, zegt Anja. Ze legt sussend een stevige hand op de arm van Gert.
Mooi Karin, ben benieuwd naar het vervolg!
En actueel!
Groetjes John
LikeGeliked door 1 persoon